“De dood is bang voor mij. Hoe is het mogelijk dat je 50 jaar lang verslaafd bent en nog steeds leeft? Ik overleef zoveel, ik ga maar niet dood. Maar mijn tijd komt ook en daar werk ik naar toe.
Ik heb in mijn leven nooit een vaste plek gehad. In de tijd dat ik verslaafd was, leefde ik veel op straat. Het was puur overleven, ik heb wel tien zelfmoordpogingen gedaan. Er waren ook mooie momenten. Doordat ik zelf zo lang dakloos was, kon ik anderen adviseren, bijvoorbeeld over waar je gratis kon slapen. Op straat moet je je altijd aanpassen. Dat is m’n grootste kracht. Mijn creativiteit hielp me erdoor. Ik heb opgetreden als kunstfluiter, dat deed me goed, overal spelen, mensen ontmoeten, applaus. Ik vond dat fijn om te doen, ik deed het voor de mensen. Ik hou ook van de natuur, die vrolijkt me op. Maar als het herfst wordt, wordt het ook herfstachtig in mijn hoofd. Dan word ik depressief, net als veel andere mensen.
Ik ben blij dat ik van mijn verslavingen af ben. Hier in de Blinkert heb ik rust gevonden. Ik word wel moe van de strijd, ik vind het niet erg om te sterven, ik vind het zo wel goed. Ik blijf hier en ik wacht af wat er komt. Na de dood is er misschien een groot licht. En de Architect die daar boven in de hemel zit, heeft ook voor mij een plekje. Dat is mijn houvast.”
Tonny Spilker, 1943, bewoner van Verpleeghuis de Blinkert