“Kom binnen”, zei de makelaar. De weeïge geur van pas gekookte melk, die uit het piepkleine keukentje met granieten aanrecht kwam, deed mij denken aan mijn oma. Verkocht!
Twintig jaar geleden reden wij voor het eerst vanuit Amsterdam naar Baarn op zoek naar ons droomhuis. Toeval of niet, we vonden iets op nog geen honderd meter afstand van waar ooit de grootouders van mijn man woonden. Kleermaker Klaas Heij had vroeger zijn atelier aan de Nassaulaan, waar het groen van de bomen zich nu sloot boven onze hoofden. Ik herinner mij mijn twijfels – stadse mensen als we waren, gewend aan de drukte, de avondwinkel en de anonimiteit. Zou ik ooit kunnen wennen in een dorp als Baarn?
De kinderen waarvan we droomden kwamen. Ik nam ze vrijwel elke dag mee naar de bossen, weer of geen weer. Snuit in de wind en gaan! Hun lieve gele laarsjes, de rode wangen, klamme knuistjes met daarin een zojuist gevonden steen, een takje of een kastanje, ze staan in mijn geheugen gegrift. Inmiddels is Baarn helemaal mijn dorp en ben ik hoofdredacteur van Baarn Magazine.
Zoete herinneringen houden mij voor altijd verbonden met dit dorp. Zoveel plekken doen mij denken aan de tijd dat de kinderen jong waren, hun zachte haren, de blijdschap om niets. Zo groef de jongste ooit een S-vormig stukje metaal op in het Baarnse Bos, dat we liefkozend “ons slangetje” noemden. Slangetje kreeg een vaste slaapplek tussen twee boomwortels tegen de stam van een reusachtige beuk – toegedekt met bladeren. Op een dag was slangetje verdwenen. We begrepen er niks van en we groeven tot onze handen zwart zagen. We hadden hem toch echt hier verstopt? Nog steeds moet ik daar aan denken als ik in het Baarnse Bos ben. Gelukkig staat de boom er nog, gracieus als altijd.
Tekst: Marina Heij. Foto: Rob Plinck